Deze specifieke soort bomen vereisen wat meer aandacht met betrekking tot het snoeien dan de gemiddelde boom. De kenmerken van een goed gesnoeide fruitboom is een verdeelde kroon van takken waar het zonlicht goed in kan doordringen. De bomen worden in de winter (januari t/m maart) gesnoeid om te voorkomen dat er ziektes kunnen ontstaan. Een paar snoeitips zijn: Snoei de takken op ongeveer tien centimeter van de hoofdtak of stam terug.
Wanneer een tak zich splitst kan één van deze takken verwijderd worden. Takken die naar beneden of richting de kroon groeien, kunnen ook verwijderd worden. De fruitbomen kunnen verdeeld worden in twee soorten: Pitvrucht- en Steenvruchtdragende bomen.
Pitvruchtdragende bomen: Appel- en perenbomen kunnen in de winter van januari tot maart worden gesnoeid. Bij voorkeur vindt dit plaats bij droog en licht vriezend weer.
Steenvruchtdragende bomen: Pruimen, perziken, abrikozen en kersen kunnen het beste na de vruchtdragende periode (september t/m oktober) worden gesnoeid. De steenvruchtdragende bomen zijn in de winter gevoelig voor de loodglansziekte.
In fruitbomen kunnen ziektes voorkomen. Een veel voorkomende ziekte is vruchtboomkanker (Nectria galligena). Dit is een zwamziekte en kan veel schade aanrichten aan de stam. De kenmerken hiervan zijn grote wratachtige vergroeiingen aan het hout. Wanneer dit geconstateerd wordt, dient de plaats van de kanker te worden weggesnoeid en te worden afgedekt met wondafdekmiddel. Het snoeigereedschap moet hierna goed worden ontsmet.